Publicatie Laka-bibliotheek:
NMP-2 Evaluatie energie - eindrapport
Auteur | Min. EZ |
Datum | 1993 |
Classificatie | 1.01.0.00/37 (ALGEMEEN) |
Voorkant | ![]() |
Uit de publicatie:
Samenvatting en conclusies evaluatie energie Een eerste evaluatie van de beleidsdoelstellingen en het ingezette instrumentarium in 1992 indiceerde dat het energiebesparingsbeleid de doelstellingen binnen bereik hield. De intensivering van het besparingsbeleid is betrekkelijk jong, wat het moeilijk maakt tot stellige uitspraken te komen. Er is door het Ministerie van Economische Zaken, mede op basis van een actualisatie van het evaluatieonderzoek door Berenschot een zorgvuldige vergelijking van de concrete beleidsvoornemens uit de Nota Energiebesparing (NEB) en huidige inzichten in de verwachte resultaten per doelgroep en instrument gemaakt. Uitgangspunt bij deze berekening is dat de afspraken die met de doelgroepen gemaakt of in de maak zijn ook daadwerkelijk nagekomen zullen worden; dat het Milieu Actie Plan (MAP) van de Energiedistributiesector, zoals ingekaderd in de set van afspraken tussen deze sector en de minister van Economische Zaken, geheel ingevuld en uitgevoerd zal worden; dat de energieprestatienorm voor nieuwe woningen en overige gebouwen tijdig en op het beoogde niveau tot stand zal komen; en dat de budgetten voor het besparingsbeleid op peil zullen blijven. Uit deze analyse blijkt dat, tegen de achtergrond van de economische ontwikkeling zoals in de NEB verondersteld, het beoogde doel in de periode 1990-2000 waarschijnlijk nog niet geheel wordt gehaald: ongeveer 85 procent van de beoogde besparingen (gemiddeld 2,1% per jaar) kan met de huidige beleidsinzet worden verwezenlijkt, d.w.z. een besparingstempo van gemiddeld 1,8% per jaar. De wetenschappelijke instituten (CPB, ECN, RIVM), die ten behoeve van de evaluatie scenario-analyses hebben verricht, komen bij een engere definitie van bestaand beleid en tegen de achtergrond van het scenario met hoge economische groei en hoge energieprijzen (ER) in de Milieuverkenning tot een besparingstempo van 1,6% per jaar in dezelfde periode 1990-2000. Indien verondersteld wordt dat de besparingen op het non-energetische gebruik van energie (feedstocks) niet gerekend moeten worden tot structuurveranderingen, maar tot efficiencyverbeteringen en eveneens het nog niet met concrete maatregelen ingevulde deel van de taakstelling van de Energiedistributiesector onder de definitie van bestaand beleid geschaard kan worden, stijgt het besparingstempo in dit scenario naar 1,7%. Het verschil met de 1,8% uit de mesoanalyse wordt ondermeer verklaard door scenarioverschillen. In een scenario met hoge economische groei en lage energieprijzen zakt het tempo, volgens de Milieuverkenning, met 0,4%. Bij lage economische groei zakt het eveneens. Indien ook in deze situaties verondersteld wordt dat de afspraken met de doelgroepen daadwerkelijk worden nagekomen en dat het MAP van de distributiesector volledig wordt gerealiseerd, blijft de terugval beperkt. Relatief grote achterstanden lijken er bij het transport te ontstaan, kleinere bij gebouwde omgeving en bij onderdelen van de industrie. De oorzaken van de geringe achterstanden zijn verschillend. Bij het transport speelt de traag op gang komende Europese regelgeving een rol. Daarnaast moet worden onderkend dat de intensivering van het beleid enige tijd nodig heeft gehad om vol op gang te komen. Niet de hele industrie wordt door Meerjarenafspraken gedekt De utiliteitsbouw is een zeer heterogene sector, die nog onvoldoende is bereikt Ook in de huishoudens zijn specifieke oorzaken aan te geven.
Deze publicatie is alleen op papier bij Laka beschikbaar, niet als pdf.
Publicaties zijn te leen of informeer of we een kopie kunnen maken. Soms, als we tijd hebben, lukt dat tegen kostprijs van de kopieën.