Publicatie Laka-bibliotheek:
Terugneembare berging, een begaanbaar pad?
Auteur | CORA |
1-01-4-30-39.pdf | |
Datum | februari 2001 |
Classificatie | 1.01.4.30/39 (AFVAL - EINDBERGING: ZOUTKOEPELS & KLEI) |
Voorkant |
Uit de publicatie:
Terugneembare berging,een begaanbaar pad? Onderzoek naar de mogelijkheden van terugneembare berging van radioactief afval in Nederland Voorwoord De realiteit van de aanwezigheid van het radioactieve afval en de potentieel zeer langdurige blootstelling daaraan voor mens en milieu, stellen ons voor de noodzaak een oplossing te zoeken, die zorgt voor een zo groot mogelijke veiligheid op de zeer lange termijn. Elke oplossing in deze hangt vrijwel uitsluitend samen met de kwaliteit van de beschermende barrière tussen het afval en de biosfeer. In het CORA-onderzoek is daarbij een onderscheid gemaakt tussen de beschermende elementen bij opslag aan het oppervlak en die in geval van diepe ondergrondse berging. Bij bovengrondse opslag ligt die kwaliteit vrijwel uitsluitend in handen van de mens zelf. Bij een ondergrondse oplossing is dit voor een deel ook het geval, maar wordt bovendien een extra en zeer langdurige bescherming geboden door het natuurlijk, isolerend vermogen van een specifieke geologische formatie en zijn bedekking. Volgens een Regeringsstandpunt uit 1993 is berging van hoog-toxisch afval, waaronder het radioactieve afval, in de diepe ondergrond alleen dan toegestaan als het afval gedurende langere tijd kan worden teruggenomen. Het CORA-onderzoek richtte zich daarom vooral op de technische uitvoerbaarheid van terugneembare berging. Een bovengrondse opslag is vanzelfsprekend terugneembaar, en bovendien is de beschermende kwaliteit van een opslag, zoals bij COVRA, aangetoond. De belangrijke onzekerheid die blijft bestaan, wordt gevormd door die van de zeer langdurige veiligheid over tienduizenden jaren. In dat geval is, naast de stabiliteit van onze samenleving, het menselijk vermogen voor het afvalbeheer, zoals het om de zoveel eeuwen vernieuwen van de faciliteit, aan twijfel onderhevig. Daarnaast is het ook de vraag in hoeverre het mogelijk zal zijn om aan ingrijpende, dynamische natuurprocessen aan het oppervlak, het hoofd te blijven bieden. Deze processen hebben nauwelijks invloed op een terugneembare berging in de diepe ondergrond. Sterker nog, als de menselijke controle over een dergelijke berging verloren mocht gaan, zal door de natuurlijke werking van steenzout of klei uiteindelijk een passief-veilige situatie kunnen worden bereikt. Het onderzoek heeft aangetoond dat een dergelijke ondergrondse berging technisch haalbaar is. Een afdoende oplossing voor het radioactieve afval is het best gediend met een benutting van de sterke kanten van beide mogelijkheden, in het begin bovengronds en daarna terugneembaar ondergronds. Daarom ligt het voor de hand de aandacht te richten op een optimale fasering in de tijd van de bovengrondse en terugneembare ondergrondse opties, meer dan op een keuze tussen deze opties. De opdracht aan de Commissie is van technisch-wetenschappelijke aard, maar voorbijzien aan de maatschappelijke weerstanden tegen diverse opbergmethoden getuigt van weinig zin voor de realiteit. Dat heeft de Commissie er toe gebracht tijdens het onderzoek de randvoorwaarde van maatschappelijke acceptatie mede in beschouwing te nemen. In dit opzicht staat het Nederlandse onderzoek niet alleen. Ook binnen de internationale kaders is sprake van een snel groeiend besef dat “confidence building” een herkenbaar element van het onderzoek dient te zijn. Omdat het Nederlandse standpunt van "terugneembaarheid" de toegankelijkheid tot een opslag of berging verzekert, wordt tevens tegemoet gekomen aan een groot aantal van de maatschappelijke bezwaren. Vele van deze bezwaren laten zich immers samenvatten in het degelijke Hollandse gezegde ‘eerst zien, dan geloven’.