Publicatie Laka-bibliotheek:
Vestigingsplaatsen voor kerncentrales - Deel C: Advies RARO

AuteurMin. EZ
1-01-0-23-21.pdf
Datumdecember 1985
Classificatie 1.01.0.23/21 (NIEUWE KERNCENTRALES - LOCATIEKEUZE)
Voorkant

Uit de publicatie:

BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 17 januari 1986

Hierbij bied ik u mede namens mijn ambtgenoten van Volkshuisvesting,
Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, en van Sociale Zaken en 
Werkgelegenheid, het advies aan van de Raad van Advies voor de 
Ruimtelijke Ordening (RARO) over bovengenoemd onderwerp en het advies 
ten aanzien van de mogelijke vestigingsplaats Eems van de Voorlopige
Waddenadviesraad (VWAR).

Ik verzoek u deze adviezen als deel c in de reeks Kamerstukken die
betrekking hebben op de Planologische kernbesfissing inzake vestigingsplaatsen
voor kerncentrales op te nemen.

De Minister van Economische Zaken,
G. M. V. van Aardenne

DEEL C. 1. ADVIES VAN DE RAAD VAN ADVIES VOOR DE RUIMTELIJKE ORDENING

 I. INLEIDING

 1. Algemeen

    Het beleidsvoornemen Vestigingsplaatsen voor kerncentrales (verder
 kortweg het beleidsvoornemen genoemd) is op 11 januari 1985 aangebo-
 den aan de Tweede Kamer tezamen met het regeringsstandpunt over het
 Eindrapport van de Maatschappelijke Discussie Energiebeleid (MDE,
 voorheen BMD). Het beleidsvoornemen doorloopt de pkb-procedure. De
 inspraak, de advisering en het bestuurlijk overleg daarover zijn in gang
gezet nadat de Tweede Kamer zich in positieve zin had uitgesproken over
 het regeringsstandpunt dat de argumenten voor uitbreiding van kernver-
mogen zwaarder wegen dan de daaraan verbonden bezwaren.
    De Raad ontving eind juli 1985 een adviesaanvrage (zie bijlage 1). Als
 uiterste adviesdatum werd daarin 1 december 1985 genoemd. Van
belang daarbij was ook de wens van de Tweede Kamer tot een snelle
voortgang van de procedure. Rekaning houdend met de (vakantie)periode
waarin de adviesaanvrage werd ontvangen, is genoemde termijn als zeer
krap aan te merken. Met respect voor het streven naar doortastendheid in
de beleidsvorming meent de Raad, dat een dergelijke adviestermijn over
een zo gecompliceerd en controt/ersieel beleidsvraagstuk de kwaliteit van
de advisering te zeer onder druk zet en derhalve onjuist is. In dit geval
impliceerde deze termijn ook nog de onmogelijkheid om inspraakresultaten
bij de advisering te betrekken en hoorzittingen te houden en te verwerken.
De Raad waardeert het, dat in de marge toch enige ruimte voor tijdsli-
mietoverschrijding tun behoeve van de hoorzittingen is gegeven.
   Het voorliggende advies is door de Raad vastgesteld op 11 december
1985. De voorbereiding ervan heeft plaatsgevonden in de Commissie
Energievraagstukken (samenstelling ?ie bijlage 2).

2. De pkb-procedure

    De gebruikelijke ingrediënten van de pkb-procedure behoeven op deze
 plaats geen uitvoerige uiteenzetting. Bijzonder is wel de grote geladenheid
 van dit onderwerp van besluitvorming, de voorgeschiedenis ervan en de
 grote tijdsdruk waaronder de pkb-procedure moet worden afgewikkeld.
 De controverses rond kernenergie liggen bovendien voor een groot deel
 buiten het specifieke terrein van de ruimtelijke ordening. Te verwachten
 was en de praktijk heeft bevestigd, dat velen niet bereid zouden zijn de
 enge kaders van de planologische besluitvorming in acht te nemen. Ook
 de regering zelf heeft dat niet gedaan. Het geproduceerde voorlichtings-
 materiaal strekte er voor een belangrijk deel toe het inmiddels door de
 Tweede Kamer gesteunde regeringsstandpunt inzake de wenselijkheid
 van uitbreiding van nucleair vermogen toe te lichten en te verdedigen.
 Reacties daarop konden niet uitblijven.
   Voor de Raad is deze realiteit mede aanleiding geweest de aanvankelijk
 bescheiden inspraakbenadering te laten varen en derhalve wat meer
 mogelijkheden te bieden voor inspraak van velerlei aard, met inbegrip van
 hoorzittingen. De Raad heeft zich bovendien expliciet gewend tot de
 meest betrokken lagere overheden ten einde hun opvattingen over nabije
vestiging van kerncentrales te peilen. Van dit laatste doet bijlage 3
verslag. Voor nadere informatie over de inspraak wordt verwezen naar het
rapport «Hoofdlijnen uit de inspraak», dat als deel b van het beleidsvoor-
nemen wordt uitgebracht. Zowel de bestuurlijke reacties als de inspraak-
reacties zijn integraal opgenomen in op aanvraag verkrijgbare bundels.
   De procedure rond het beleidsvoornemen is in ongunstige zin belast
door discussies en bestuurlijke afspraken (of hoe men het overleg en de
correspondentie ca. verder ook wil noemen) over de vestigingsplaats
Moerdijk en de exploitatieproblemen rond het gelijknamige
industrieterrein. Ongegrond zijn bezwaren tegen het louter kenbaar
 maken van bestuurlijke voorkeuren. Ook het in een pkb-procedure ter
 discussie staande beleidsvoornemen is immers in wezen niets anders.
 Wel is de geloofwaardigheid van een procedure in het geding, wanneer
 anticiperend op de afloop daarvan gedetailleerde afspraken worden
 gemaakt. Bij Moerdijk - toch al een lokatie met een planologisch moeilijk
 verleden - lijkt dat het geval. Het belang van de daarover gemaakte
 afspraken legt naar de mening van de Raad een zware hypotheek op de
 afloop van de pkb-procedure rond het beleidsvoornemen.
    De voorzitter van de Raad heeft - daartoe door de commissie geadvi-
 seerd - in antwoord op een brief hierover van de Vereniging Milieudefensie
 meegedeeld van mening te zijn, dat de brief van de Minister van Econo-
 mische Zaken van 12 juli 1985 aan de Tweede Kamer voldoende ruimte
 laat voor een zelfstandige oordeelsvorming binnen het kader van de
 pkb-procedure. De Raad vertrouwt erop, dat deze mening gegrond zal
 blijken te zijn geweest.