De Duitse Staat moet elektriciteitsbedrijven ‘een redelijke schadevergoeding’ betalen voor het verplicht vervroegd sluiten van de kerncentrales. Dat heeft vanmorgen de hoogste Duitse rechter bepaald (het Bundesverfassungsgericht). Hoeveel schadevergoeding 'redelijk' is, werd niet bepaald, daarover moeten de bedrijven civiele procedures beginnen. Het gaat vooral om RWE en het Zweedse Vattenfall en in veel mindere mate E.on. Deze uitspraak heeft de Duitse Staat (Merkel in dit geval) vooral aan zich zelf te danken door de zig-zag koers in 2010/2011. In 2002 was namelijk de Ausstieg door het rood-groene kabinet afgesproken en vastgelegd na onderhandelingen met de sector.
Dat heette niet voor niets de Atomkonsens waarbij elke kerncentrale een bepaalde rest-productie toegewezen kreeg, waarna sluiting zou volgen (uiterlijk 2023). Maar toen de CDU aan de macht kwam (in Kabinet met FDP; Schwarz-Gelb) in 2010 was een van de eerste maatregelen het terugdraaien van deze maatregel en de toegestane rest-levensduur te verlengen en de einddatum voor kernenergie (waarop de laatste kerncentrale dicht zou moeten zijn) af te schaffen. 'Der Ausstieg aus der Ausstieg'. Dit leidde echter tot zoveel onrust en protest, zelfs uit de eigen partij van Merkel, dat Merkel niet anders kon dan als reactie op Fukushima in maart 2011, die maatregel weer terug te draaien. De maatregel leek drastisch, omdat het een draai van 180 graden was met de beslissing een jaar eerder, maar was slechts een variant op het Ausstiegs scenario van 2002. Acht kerncentrales werden meteen gesloten en de rest, afhankelijk van de ouderdom, tot 2020. Het ging daarbij dus niet meer om rest-productie, maar om concrete sluitingsdatums.
Het Verfassungsgericht heeft geen probleem met de ‘Ausstieg' ansich; die is niet in strijd met de grondwet.