Publicatie Laka-bibliotheek:
Berging van afval in diepe ondergrond? Analyse en evaluatie inspraakprocedure
Auteur | TU Twente, W.Smit, vd Meulen, A.Rip, J.Eggink |
1-01-4-30-31.pdf | |
Datum | september 1992 |
Classificatie | 1.01.4.30/31 (AFVAL - EINDBERGING: ZOUTKOEPELS & KLEI) |
Opmerking | Bijlage 2 bij 1.01.4.30/29 |
Voorkant |
Uit de publicatie:
BERGING VAN AFVAL IN DE DIEPE ONDERGROND? ANALYSE EN EVALUATIE VAN DE INSPRAAKPROCEDURE. rapport in opdracht van Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu september, 1992 Universiteit Twente, Centrum voor Studies van Wetenschap, Technologie en Samenleving drs. B.J.R. van der Meulen, prof. dr. A. Rip, m.m.v. dr. WA Smit, J. Eggink. 1 Inleiding Over de berging van afval in de diepe ondergrond werd in 1991 een inspraakprocedure georganiseerd. De Minister van VROM had de Tweede Kamer al in 1987 een inspraakprocedure toegezegd over de aanvaardbaarheid van berging in de diepe ondergrond. Actiepunt 62 van het Nationaal Milieu Plan (NMP): •Een standpunt wordt voorbereid over de vraag of en zo ja onder welke voorwaarden de diepe ondergrond mag en kan worden gebruikt voor het opbergen van afval•. gaf een duidelijk kader voor een dergelijke procedure: met de argumenten die naar voren gebracht werden kon rekening gehouden worden in de voorbereiding van het regeringsstandpunt. In de vraagstelling in de procedures ging het om berging van afval in het algemeen. Tijdens de inspraakprocedure is gebleken dat voor de meeste deelnemers het bij berging van afval in de diepe ondergrond vooral gaat om berging van hoog toxisch afval: radio-actief afval en chemisch afval {bijvoorbeeld C1- en C2-categorie). Bij het gebruik van het woord •berging• wordt In het mldden gelaten hoe lang het afval van de biosfeer dient te worden gêisoleerd. De inspraakprocedure bestond uit een gesloten inspraakprocedure waarin vier maatschappelijke organisaties werd gevraagd een standpunt te formuleren en te beargumenteren, en een open inspraakprocedure waarin iedereen zijn standpunt kon insturen. In aprU 1990 werd aan vier maatschappelijke organisaties gevraagd een standpunt ten aanzien van berging van afval In de diepe ondergrond in te nemen als voorbereiding op een studiedag die in september 1991 plaatsvond.1 Daarbij werd de organisaties gevraagd dit standpunt zo goed mogelijk te beargumenteren. De vier organisaties waren de Samenwerkende elektriciteitsproducenten (Sep) en de Vereniging van de Nederlandse Chemische Industrie (VNCI) als vertegenwoordigers van de producenten van radioactief en chemisch afval, en de Stichting Natuur en Milieu (SNM), als vertegenwoordiger van milieubelangen, en de Vereniging voor Milieuwetenschappen (VVM) als vertegenwoordiger van de wetenschap. Allevier organisaties hebben positief gereageerd op het verzoek een beargumenteerd standpunt op te stellen. De door deze organisaties ingezonden standpunten waren kort en van voorlopige aard. Samenvattingen van de standpunten van deze organisaties zijn in hoofdstuk 2 weergegeven. De door deze organisaties ingebrachte argumenten zijn verwerkt in de analyses en evaluaties in de daaropvolgende hoofdstukken.