Publicatie Laka-bibliotheek:
Herbezinning kernenergie; Risico-analyse, menselijk handelen, interventiewerkwaarden.
Auteur | Gezondheidsraad |
6-01-3-70-41.pdf | |
Datum | juni 1989 |
Classificatie | 6.01.3.70/41 (VEILIGHEID - RISICO-ANALYSES & -BELEVING) |
Voorkant |
Uit de publicatie:
Herbezinning kernenergie Risico-analyse, menselijk handelen, interventiewerkwaarden Datum : 14 juni 1989 Bij brief van 16 juni 1988, kenmerk DGVGZ/AS/pvdh 800, zond de Staatssecretaris van Welzijn. Volksgezondheid en Cultuur mij het verzoek van de Minister van Volkshuisvesting, duimtelijke Ordening en Milieubeheer, gedateerd 1 juni 1988, kenmerk MHS/Nr 2558028, om hem te adviseren over de herbezinningsstudies kernenergie. Op 13 juli 1988 berichtte ik de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, dat ik een deel van zijn adviesaanvraag, zij het geplaatst in een meer algemeen kader. zou voorleggen aan een door mi j in te stellen commissie van de Gezondheidsraad. Voor het beantwoorden van andere delen van de adviesaanvraag achtte ik eerst nadere studie door medewerkers van het bureau van de Raad gewens t. Het door de hierboven bedoelde commissie opgestelde advies bied ik u hierbij aan. nadat ik eerst ter zake de Beraadsgroep stralingshygigne van de Gezondheidsraad heb gehoord; tevens heb ik de mening van mw prof dr RW Hommes (Erasmus Universiteit Rotterdam), dr PJX Stallen (Instituut voor Milieu- en Systeemanalyse) en dr CAï Vlek (Rijksuniversiteit Groningen) ingewonnen. In het advies geeft de commissie duidelijk aan op welke vragen uit de adviesaanvraag zij antwoord geef t. Ik heb er behoefte aan het voorliggende advies te plaatsen in het licht van adviezen die de Gezondheidsraad eerder over kernenergie en ioniserende straling uitbracht. In 1975 verscheen het advies 'Kerncentrales en volksgezondheid' (1975/12). Daarin werd de invloed van het uitbreiden van het aantal kerncentrales in Nederland tot een totaal elektrisch vermogen van 3500 megawatt op de gezondheid van mens en milieu nagegaan. Dat advies behandelde zowel het 'normale' bedrijf, als ongevalssituaties. Uitgangspunt voor de bespreking van ongevallen vormden beschouwingen van de toenmalige Commissie Reactorveiligheid over het vrijkomen van radioactieve stoffen bij ongevallen. In 1978 bracht de Gezondheidsraad een aanvullend advies (1978/16) uit, waarin onder meer kritiek op het eerdere advies werd beantwoord. Nieuwe inzichten brachten in 1982 de toenmalige Commissie Reactorveiligheid ertoe een wijziging aan te brengen in de hoeveelheden radioactieve stoffen die bij bepaalde ernstige ongevallen zouden kunnen vrijkomen (de zogenoemde bronterm; advies CR-82-71). Een commissie van de Gezondheidsraad ging vervolgens de consequenties voor de bevolking na, als een ongeval met de herziene bronterm zou plaatsvinden ('De bronterm van kerncentrales en volksgezondheid', advies 1984/21). Het voorliggende advies beperkt zich, in overeenstemming met de adviesaanvraag, tot het optreden van ongevallen bij kerncentrales. De commissie die het advies opstelde, gaat daarbij in op de mogelijkheid een kwantitatief inzicht in ongevalskansen te krijgen en op de manier waarop de bevolking op de aanwezigheid van een kerncentrale reageert. Het advies sluit wat dat onderdeel betreft dan ook beter aan bij het advies 'Externe veiligheid1 van de Gezondheidsraad (1984/34), dan bij de hierbovengenoemde drie adviezen.